Schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden
Schenkingen die binnen 180 dagen voor het overlijden door de erflater zijn verricht, worden in fiscale zin ook aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht. Voor die schenking moet dan enerzijds een aangifte schenkbelasting worden ingediend en anderzijds moet die schenking worden opgenomen in de aangifte erfbelasting. Om deze dubbele administratieve lasten te voorkomen, wordt voorgesteld dat een dergelijke schenking alleen nog maar in de aangifte erfbelasting opgenomen hoeft te worden. Het indienen van een aangifte schenkbelasting is dan niet meer nodig. Deze nieuwe regels gelden voor het eerst voor schenkingen die zijn gedaan vanaf 180 dagen vóór 1 januari 2026.
Vanaf 2028 werkelijk rendement box 3
Er ligt een wetsvoorstel om vanaf 1 januari 2028 het werkelijk rendement uit vermogen in box 3 te gaan belasten. Dit in plaats van het huidige stelsel waarbij het rendement uit vermogen forfaitair wordt vastgesteld. Voornoemde ingangsdatum kan volgens de regering alleen worden gehaald indien de Tweede Kamer uiterlijk 15 maart 2026 het wetsvoorstel aanneemt. Omdat er nog discussie bestaat over de beste manier waarop dat werkelijk rendement moet worden bepaald, is het nog niet zeker of dat gaat lukken.
Aanpassingen box 3
Het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 wordt aangepast door bij de berekeningsmethode van het langetermijnrendement op onroerende zaken voortaan expliciet rekening te houden met huurinkomsten en het voordeel van eigen gebruik. Dit leidt tot een verhoging van het forfait van 6% naar 7,78%. Daarnaast wordt het heffingvrije vermogen verlaagd van €57.684 naar €51.396 per belastingplichtige. Hiermee wordt de heffingsgrondslag verbreed en neemt het aantal belastingplichtigen dat box 3-heffing betaalt toe. De tegenbewijsregeling blijft van toepassing, waardoor belastingplichtigen met lagere werkelijke rendementen correctie kunnen vragen.
Tip: Maak gebruik van de tegenbewijsregeling als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.
Reparatie tegenbewijsregeling box 3
De berekening van het werkelijke rendement in de box 3-tegenbewijsregeling wordt aangepast om misbruik met obligaties en andere vermogensbestanddelen met kortlopende termijnen van inkomsten te voorkomen. Tot nu toe kon aankoop van obligaties met aangegroeide rente leiden tot verliesneming in het jaar van aankoop, waardoor de box 3-heffing werd verminderd of vermeden. Voorgesteld wordt om bij toepassing van de tegenbewijsregeling de vrijstelling voor kortlopende termijnen van inkomsten en de huidige waarderingsregel voor beursgenoteerde effecten te laten vervallen voor obligaties en vergelijkbare producten. De waardering tegen de waarde in het economisch verkeer vindt dan voortaan inclusief aangegroeide rente plaats. Een uitzondering geldt voor banktegoeden: lopende termijnen van rente-inkomsten op banktegoeden blijven vrijgesteld. Deze wijziging geldt met terugwerkende kracht tot en met 25 augustus 2025, 16.00 uur.
Let op! Voor obligaties gekocht vóór 25 augustus 2025, 16.00 uur, blijft de oude systematiek gelden tot vervreemding of invoering van het nieuwe box 3-stelsel.
Aanpassingen groen beleggen
De eerder aangenomen afschaffing van de fiscale regelingen voor groen beleggen wordt een jaar uitgesteld om uitvoeringsproblemen te voorkomen. Dit betekent dat zowel de box 3-vrijstelling als de heffingskorting voor groene beleggingen niet per 1 januari 2027, maar per 1 januari 2028 vervallen. Voor 2027 wordt echter een symbolisch lage vrijstelling van €200 (voor partners €400) vastgesteld, waardoor de regelingen de facto al zijn afgeschaft. De heffingskorting blijft formeel bestaan, maar is door de koppeling aan het verlaagde vrijstellingsbedrag verwaarloosbaar. Per 2028 vervallen de regelingen volledig.
Let op! Voor 2027 resteert slechts een minimale vrijstelling. In de praktijk vervalt het fiscale voordeel voor groen beleggen dus al per dat jaar.
Tarieven IB 2026 niet-AOW’er
Belastingplichtigen die aan het begin van 2026 nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, krijgen in 2026 naar verwachting met de volgende tariefschijven te maken
Tarief inkomstenbelasting 2026 | |||
Box 1- tarief | Bel.ink. meer dan (€) | maar niet meer dan (€) | Tarief 2026 (%)  |
Schijf 1 | 38.883 | 35,70% | |
Schijf 2 | 38.441 | 76.814 | 37,48% |
Schijf 3 | 76.814 | 49,50% |
Tarief inkomstenbelasting 2025 | |||
Box 1 | Bel.ink. meer dan (€) | maar niet meer dan (€) | Tarief 2025 (%)  |
Schijf 1 | 38.441 | Â 35,82% | |
Schijf 2 | 38.441 | 76.814 | 37,48% |
Schijf 3 | 76.814 | 49,50% |
Deze percentages zijn inclusief de premies volksverzekeringen. Voor wie minder of geen premies volksverzekeringen gelden, is een andere tariefstructuur van toepassing.
Tarieven IB 2026 AOW’er
Belastingplichtigen die aan het begin van 2026 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en zijn geboren na 1946, krijgen in 2026 naar verwachting met de volgende tariefschijven te maken:
Inkomstenbelasting 2026 (AOW-ers) | |||
Box 1- tarief | Bel.ink. meer dan (€) | maar niet meer dan (€) | Tarief 2026 (%)  |
Schijf 1 | 38.883* | 17,80% | |
Schijf 2 | 38.883 | 79.137 | 37,56% |
Schijf 3 | Â 79.137 | 49,50% |
*Geboren voor 1946: schijf 1 tot €41.123
Inkomstenbelasting 2025 (AOW-ers) | |||
Box 1- tarief | Bel.ink. meer dan (€) | maar niet meer dan (€) | Tarief 2025 (%)  |
Schijf 1 | 38.441* | 17,92% | |
Schijf 2 | 38.441 | Â 76.817 | 37,48% |
Schijf 3 | 76.817 | 49,50% |
*Geboren voor 1946: schijf 1 tot €40.502
Gewijzigde heffingskortingen
Hieronder staan de verwachte heffingskortingen voor 2026. Met uitzondering van de ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting gaat het hier om heffingskortingen voor belastingplichtigen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die ouder zijn dan de AOW-leeftijd gelden lagere maxima.
Heffingskortingen | 2026 (€) | 2025 (€) |
Algemene heffingskorting maximaal | 3.115 | 3.068 |
Arbeidskorting maximaal | 5.712 | 5.599 |
Inkomensafhankelijke combinatiekorting maximaal | 3.032 | 2.986 |
Jonggehandicaptenkorting | 923 | 909 |
Ouderenkorting | 2.067 | 2.035 |
Alleenstaande ouderenkorting | 540 | 531 |
Ongelijke breukdelen bij huwelijk
Indien een echtgenoot bij ontbinding van een huwelijk op grond van de huwelijkse voorwaarden gerechtigd wordt tot meer dan de helft van het huwelijksvermogen, wordt het meerdere voortaan belast met schenk- of erf-belasting. Dit geldt ook indien een echtgenoot tijdens het huwelijk of bij ontbinding van het huwelijk op grond van een periodiek of finaal verrekenbeding gerechtigd wordt tot meer dan de helft van het te verrekenen inkomen of vermogen. Er wordt voorgesteld dat deze maatregel alleen van toepassing is op huwelijkse voorwaarden die op of na 16 september 2025, 16.00 uur zijn opgesteld of gewijzigd.
Gelijkstelling biologische kinderen
De Hoge Raad heeft op 6 september 2024 geoordeeld dat een kind dat niet is erkend door de biologische vader en ook niet op andere wijze in familierechtelijke betrekking tot hem staat, voor de schenk- en erfbelasting niet als kind wordt gezien. Dit heeft tot gevolg dat een kind bij een schenking of erfenis van een biologische ouder geen recht op de ‘kindvrijstelling’ en het verlaagde tarief heeft. Dit is strijdig met het Europese recht. Er wordt voorgesteld om dergelijke kinderen ook als kind voor de schenk- en erfbelasting te zien, indien zij het biologische ouderschap met een DNA-test kunnen aantonen.
Verlenging aangiftetermijn erfbelasting
Er wordt voorgesteld om de aangiftetermijn voor de erfbelasting te verlengen van acht naar twintig maanden voor overlijdens die plaatsvinden op of na 1 januari 2026. Ook het startmoment voor het berekenen van de belastingrente voor de erfbelasting gaat pas in vanaf twintig maanden na het overlijden. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk waarin vaak nog niet alle gegevens beschikbaar zijn om tijdig een juiste en volledige aangifte te doen. Dit vermindert uitstelverzoeken, bezwaren en belastingrente, en maakt het aangifteproces eenvoudiger en beter uitvoerbaar.
Overdrachtsbelasting
Het tarief overdrachtsbelasting op woningen die niet als hoofdverblijf gelden (bijvoorbeeld belegging) daalt per 2026 van 10,4% naar 8%. Het tarief van 2% voor de eigen woning blijft, net als 10,4% voor niet-woningen.