Schenk- en erfbelasting
Aanpassing huwelijkse voorwaarden kort voor overlijden
De Hoge Raad heeft een recent arrest gewezen in een zaak waarbij echtgenoten, op het moment dat duidelijk wordt dat één van hen op korte termijn zal komen te overlijden, hun huwelijkse voorwaarden aanpassen. Door deze aanpassing wordt de gerechtigdheid tot het gemeenschappelijke vermogen gewijzigd ten gunste van de vermoedelijk langstlevende echtgenoot. Deze handelwijze is doorgaans gericht op het beperken van de verschuldigde erfbelasting bij overlijden.
De Hoge Raad oordeelde dat het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden in deze context niet leidt tot een voltooide vermogensverschuiving. Om die reden is geen sprake van een belastbare schenking.
Naar aanleiding van dit arrest is een wetswijziging voorgesteld, waarmee beoogd wordt de Belastingdienst beter in staat te stellen om constructies binnen de schenk- en erfbelasting effectiever te bestrijden. Als de langstlevende partner namelijk meer dan de helft van het vermogen verkrijgt bij de ontbinding van een huwelijksgemeenschap met ongelijke delen of door toepassing van een verrekenbeding met een ongelijke verhouding, is alsnog schenk- of erfbelasting verschuldigd voor zover de langstlevende meer dan de helft verkrijgt. De wetsaanpassing heeft tergwerkende kracht tot en met 18 april 2025.
Gelijke behandeling juridische en niet erkende biologische kinderen
De Hoge Raad heeft op 6 september 2024 geoordeeld dat sprake is van ongelijke behandeling in de schenk- en erfbelasting inzake de toepassing van de kindvrijstelling en het lage tarief voor kinderen. Het ging om een verschil tussen juridische kinderen en niet erkende biologische kinderen, zonder een officiële familierechtelijke band met hun ouder. Niet erkende biologische kinderen zonder een officiële familierechtelijke band met hun ouder hebben volgens de Hoge Raad ook recht op de kindvrijstelling en het lage tarief voor kinderen. Als wel sprake is van een hechte persoonlijke band, ook wel ‘family life’ genoemd, mag volgens de Hoge Raad geen onderscheid worden gemaakt. Volgens de Hoge Raad is dit onderscheid in strijd met het verbod op discriminatie, zoals vastgelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Om deze ongelijkheid te herstellen, wordt voorgesteld de wet per 1 januari 2026 aan te passen. Biologische en juridische kinderen zullen voor de schenk- en erfbelasting gelijk worden behandeld. Op dit moment wordt deze ongelijkheid ook al hersteld doordat niet erkende biologische kinderen zonder een officiële familierechtelijke band door een beroep op de hardheidsclausule ook recht hebben op de kindvrijstelling en het lagere tarief voor kinderen.
Langere aangiftetermijn erfbelasting
Voor de erfbelasting moeten nabestaanden nu binnen acht maanden na een overlijden aangifte doen. In de praktijk blijkt deze termijn vaak te kort om een juiste en volledige aangifte op te stellen.
Als de aangifte pas na die acht maanden wordt ingediend, moet belastingrente worden betaald. Zelfs als uitstel is verleend. Dit zorgt bij veel mensen voor onbegrip en leidt regelmatig tot bezwaren tegen de renteaanslag.
Om dit probleem te verhelpen, wordt voorgesteld de aangiftetermijn te verlengen naar twintig maanden. De belastingrente zal hiermee ook pas na twintig maanden gaan lopen, zodat nabestaanden meer tijd krijgen de aangifte erfbelasting zorgvuldig te doen zonder meteen rente verschuldigd te zijn.
Belastingrente erfbelasting
Voorgesteld wordt om de systematiek van de belastingrente in de erfbelasting te wijzigen voor situaties waarin sprake is van een onjuiste of onvolledige aangifte erfbelasting. Op dit moment wordt in het geval van een onjuiste of onvolledige aangifte erfbelasting belastingrente berekend over het gehele verschuldigde bedrag aan erfbelasting. Met de beoogde wetsaanpassing zal in een dergelijke situatie voortaan slechts belastingrente worden berekend over het verschil tussen de verschuldigde erfbelasting in de ingediende aangifte en de verschuldigde erfbelasting in gecorrigeerde aangifte.
Wijziging regeling schenkingen kort voor overlijden
Een schenking die plaatsvindt binnen 180 dagen vóór het overlijden van de schenker wordt op grond van de wet geacht door het overlijden te zijn verkregen. Hierdoor is erfbelasting verschuldigd over de schenking. Dit leidt echter tot een dubbele aangifteplicht; zowel voor de schenkbelasting als voor de erfbelasting. De eventueel verschuldigde schenkbelasting wordt daarbij verrekend met de erfbelasting.
De voorgestelde wetswijziging houdt in dat een schenking die binnen 180 dagen vóór overlijden is gedaan, niet langer als schenking wordt aangemerkt. Hierdoor vervalt de verplichting om aangifte schenkbelasting te doen in dergelijke situaties.